8 minuten leestijd

De Portugese Fishermen’s Trail is prachtig, maar zwaar 

Wij zijn van die mensen die op wandelvakantie gaan. Of liever: de vader en ik zijn van die mensen. Ik nog net iets meer dan de vader. Ik, op mijn best als de weg steil omhoog loopt, ben een roeping als hopman misgelopen, al kan dat ook liggen aan het feit dat ik nooit oost van west heb kunnen onderscheiden.

Wij zijn van die mensen die op wandelvakantie gaan. Of liever: de vader en ik zijn van die mensen. Ik nog net iets meer dan de vader. Ik, op mijn best als de weg steil omhoog loopt, ben een roeping als hopman misgelopen, al kan dat ook liggen aan het feit dat ik nooit oost van west heb kunnen onderscheiden. De vader kan kaartlezen en klok kijken. De rest – mannen van negentien en zestien ¬– sjokt goedmoedig achter ons aan.

We trokken al door de Alpen, door Slovenië, door bergen in Spanje en in Italië. We huurden ezels, kampeerden wild, zuiverden ons drinkwater met onze eigen drinkwaterzuiveraar. We kunnen ons voedsel drogen met onze eigen voedseldroger en daar later met zuiver bergwater weer avondeten van maken. En we kunnen zelf notenrepen bakken voor onderweg.

Het ene ‘eenvoudig’ is het andere niet

Een wandeltocht dus van vijf dagen langs de Portugese kust, aangegeven als ‘gematigd moeilijk’, daar hoefden we, dachten we, ons niet al te lang op voor te bereiden. Kwestie van wandelschoenen aan en gáán.

Op zich weten we al lang dat het ene ‘eenvoudig’ het andere niet is. Dat in het ene land een pad ‘gemakkelijk’ kan heten waar een gelijkwaardig paadje elders als ‘voor gevorderden’ wordt betiteld. Eens liepen we in Slovenië een ‘eenvoudig’ pad waarop ik tijdens dag 1 al ternauwernood, glijdend op mijn buik, een doodgriezelige gletsjerspleet kon ontwijken, terwijl even later het rechterbeen van de oudste zoon werd bedolven onder een kleine steenlawine. We hebben moeten afdalen.

Dat zou hier vast niet zo zijn, schatten we vooraf in. Want de Portugese wandeling werd geadverteerd door allerlei wandelorganisaties die doorgaans de ou¬de¬re en minder zelfvoorzienende wandelaar trekken. Wij organiseren ons altijd zelf, maar ook in dat geval was er een optie tot bagagevervoer, dus deze trek zou een eitje zijn. Twintig kilometer per dag, kleine hoogteverschillen, steeds een verkoelend briesje, van camping naar camping.

De korte versie van het verloop: we haalden het eind, maar bij de vader was dat de laatste twee dagen hinkend en bij mij is de kramp in mijn voetzolen nog altijd niet over. Op dag vier verruilden we de campings voor pensionnetjes.

De kust van Alejento

De iets langere versie volgt hieronder. We liepen de Fishermen’s Trail, een relatief nieuwe wandeling van iets meer dan 100 kilometer langs de kust van de provincie Alentejo, een stuk Portugal dat ongerept is en onberoerd door massatoerisme. Het pad volgt de route die vissers liepen van hun huis naar de schaarse havens aan de grillige kust, waar onder de waterspiegel gelegen kliffen menig bootje tot zinken kunnen brengen, tenzij je er de weg weet. Nu lopen hengelaars er overheen naar de beste visplekjes, waar ze staan tussen de cirkelende ooievaars die in de rotsen hun nesten bouwen.

Het is er mooi en bovendien heeft de kust van Alentejo volgens het routeboekje ‘het beste klimaat van de wereld’. In de winter warm, in de zomer koel, in de lente vol bloemen en altijd inderdaad dat verkoelende briesje, afkomstig van boven de koude Atlantische Oceaan. De Engelse wandelgids, aangeschaft op de officiële route¬- website, toont een vieve rugzaktoerist op een zandpad dat naar een wit strand leidt – precies zoals de hele 100 kilometer inderdaad in het echt zijn.

De ‘maar’ zit hem in het woord zandpad: stel je daar niet te veel hard zand bij voor, maar eerder woestijn, waar je met je brave Bever-wandelschoenen keihard in vast¬loopt. Oplossingen zijn er niet; het zand is te heet voor blote voeten, sandalen zijn ongeschikt.

Zwart geblakerde duinen

Het enige wat erop zit is afremmen, langzamer lopen. En kijken. Want behalve bijzonder schoon is ook de veerkracht van het gebied indrukwekkend. Vorig jaar, tijdens de grote bosbranden in Portugal, kwamen op sommige plekken aan de kust van de provincie Alentejo de vlammen tot aan de zee. Daarna waren de duinen zwart geblakerde vlakten. Nu, een half jaar later, is het zwart nog steeds te zien, maar vooral onder het vele groen, geel, roze en rood. De verdwenen vegetatie kwam gewoon terug en staat volop in bloei.

Wij kunnen dan van het hopmannensoort zijn, van bloemen hebben we geen verstand. We noteren ‘een soort vetplanten met roze, witte en gele bloemen’ en vonden na terugkomst dat het ging om de ‘hottentottenvijg’, echt waar. Bloeit de hele zomer door. We bakkeleien over de naam van struiken met volop witte rozen: zijn het azalea’s misschien? Citrusrozen, zegt internet. De geur van thijm, eucalyptus en lavendel is herkenbaarder en doet soms denken aan een zeepwinkel, zo uitbundig.

En dan de plaatsjes, het ene nog lieflijker dan het andere. Startplaats Porto Covo bestaat uit een straat of acht vol witte huisjes met blau¬we biezen, twee restaurants en een aantal snackbars. In zo’n snackbar eten we gebakken inktvis, bijna gratis zo goedkoop. Proviand komt uit de plaatselijke supermarkt en zo gaan we op weg, naar het 22 kilometer verderop liggende Villa Nova de Milfontes.

Dat iets grotere plaatsje ligt aan een rivier met schitterende stranden en een enkele standtent, eind april nog niet open. Vandaar gaat het naar Almograve, een nog kleiner dorp dan het eerste. Een restaurant zet ons de plaatselijke spe¬cialiteit voor: rijst met zeevruchten. Tot afgrijzen van de oudste wordt een benodigde krab voor zijn ogen uit een aquarium gevist: het dier kijkt ons met zijn kraaloogjes nog net even doordringend aan.

Vandaar gaat de reis naar Zambujeira do Mar, waar een camping vol gepensioneerde Europeanen ons herinnert aan het toeristische van Portugal, een deel dat we bijna vergeten waren. Maar daarna, op de beeldschone route naar Odeceixe, passeren we vissers die hun lijnen prepareren met aas, de oerversie van de Europese duif, lieve haventjes met vissersbootjes en zelfgemaakte fuiken.

Pleisterplaats voor hippe Europeanen

In het enige restaurantje onderweg, ook supergoedkoop natuurlijk, zit tot ons afgrijzen een grote groep Amerikaanse toeristen te knauwen, maar die worden snel afgevoerd. Odeceixe, zo begrijpen we bij aankomst, vormt de grens met de Algarve. De laatste wandeling die we maken, naar Aljezur, is daardoor in een andere provincie.

Onderweg merk je het verschil niet. Maar Aljezur is onmiskenbaar anders dan de eerdere plaatsjes. Het is een pleisterplaats voor hippe Europeanen die er de hele dag op het terras aan het marktplein hangen, voor surfers die er voor de kust dobberen, van gelukszoekers die er een nieuw bestaan opbouwen. Moeders in lange rokken vertellen er elkaar in het Nederlands over de scherpe kantjes van hun bestaan, vaders hangen hun surfpakken te drogen.

We eten er chic aan het steile weggetje dat van het marktplein naar de rivier loopt. Portugese pasta met schelpdieren, de lekkerste ooit. Zelf hebben we vanwege pijn op allerlei plaatsen het restaurant amper kunnen bereiken, maar de oudste zegt, terwijl hij een weerbarstige kreeftenpoot onder handen neemt: “Dit vind ik moeilijker dan die hele wandeling.”

Copyright Trouw I Romana Abels